In het federaal regeerakkoord werd een hervorming van het mobiliteitsbudget aangekondigd. Die hervorming zou in twee fases verlopen en ingaan op 1 januari 2026. Tot nu toe zijn er nog geen concrete wetteksten gepubliceerd, waardoor er nog niets definitief vastligt. Maar wat is dat mobiliteitsbudget nu eigenlijk en wat kan het voor jou betekenen? Je leest er hieronder meer over.
Huidige regeling
Indien de werkgever een mobiliteitsbudget toekent aan zijn werknemers, dan kunnen zij hun bedrijfswagen of hun recht op een bedrijfswagen inruilen voor een mobiliteitsbudget. Dit laat de werknemers toe om een geldsom vrij te verdelen over verschillende vervoersmiddelen, om vlotter en milieubewuster op het werk te raken. Naargelang het traject en het doel van de verplaatsing kan de werknemer zelf kiezen welke vervoersmiddelen het meest geschikt zijn.
Voorwaarden
De werkgever kan een mobiliteitsbudget enkel invoeren indien hij reeds gedurende een ononderbroken periode van minstens 36 maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de invoering van het mobiliteitsbudget, één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking heeft gesteld van één of meerdere werknemers.
Voor een startende werkgever die minder dan 36 maanden actief is, geldt de minimumtermijn van 36
maanden niet op voorwaarde dat hij op het ogenblik van het invoeren van het mobiliteitsbudget, één of meerdere bedrijfswagens ter beschikking heeft gesteld van één of meerdere werknemers.
Voor een werknemer zal het recht op een bedrijfswagen volstaan om in aanmerking te komen voor het systeem van het mobiliteitsbudget.
Aanbod binnen 3 pijlers
De werknemer beslist zelf om al dan niet in te gaan op het aanbod van de werkgever. Indien de werknemer ingaat om het aanbod, kan hij kiezen tussen één of meer mogelijkheden binnen de volgende 3 pijlers:
Pijler 1: milieuvriendelijke bedrijfswagen
Binnen pijler 1 kan de werknemer kiezen voor een bedrijfswagen die minstens even milieuvriendelijk is als het voertuig waarover hij beschikte. Dit betekent dat het gaat om:
- een elektrische wagen; of
- een wagen die beantwoordt aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
- de CO2-uitstoot van het betreffende voertuig moet minder dan of gelijk zijn aan 95 g per kilometer (voor wie vanaf 2021 in het systeem van het mobiliteitsbudget stapte);
- de aan te merken emissienorm voor luchtverontreinigende stoffen van het betrokken voertuig moet ten minste overeenstemmen met de geldende norm voor nieuwe voertuigen op het ogenblik van het verzoek om toepassing van het mobiliteitsbudget, of met een latere norm;
- in geval van een oplaadbaar hybride voertuig mag de elektrische batterij geen energiecapaciteit hebben van minder dan 0,5 kWh per 100 kilogram van het wagengewicht.
Deze wagen ondergaat de gewone sociale en fiscale behandeling van een klassieke bedrijfswagen. De werkgever dient dus een bijzondere solidariteitsbijdrage te betalen aan de RSZ en er wordt een voordeel van alle aard berekend voor de werknemer.
Het budget dat, na een eventuele besteding in pijler 1, overblijft, kan de werknemer besteden in pijlers 2 en/of 3.
Pijler 2: alternatieve vervoersmiddelen
Het mobiliteitsbudget kan ook worden gebruikt voor de financiering van duurzame vervoermiddelen. De werkgever is verplicht om minstens één aanbod te doen uit pijler 2.
Onder duurzame vervoermiddelen wordt verstaan:
- zachte mobiliteit (o.a. (elektrische) fietsen, steps, etc.);
- openbaar vervoer (abonnementen en vervoersbewijzen):
- georganiseerd gemeenschappelijk vervoer;
- deeloplossingen (bijvoorbeeld carpooling);
- mobiliteitsdiensten die een combinatie zijn van de voormelde duurzame vervoermiddelen.
De volgende alternatieven worden gelijkgesteld met duurzame vervoermiddelen:
- huisvestingskosten betreffende de woonplaats die binnen een straal van 10 km van de normale plaats van tewerkstelling gelegen is;
- kilometervergoeding, toegekend voor verplaatsingen met de fiets tussen woon- en tewerkstellingsplaats, voor een bedrag van € 0,36 per kilometer;
- parkeerkosten die verband houden met het gebruik van het openbaar vervoer;
- de voetgangerspremie voor woon-werkverplaatsingen; de voetgangerspremie geldt uitsluitend in het kader van het mobiliteitsbudget. Het bedrag ervan zal gelijk zijn aan het bedrag van de fietsvergoeding (€ 0,36/km).
Het bedrag dat de werknemer binnen deze pijler spendeert is volledig vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen en bedrijfsvoorheffing. Voor de werkgever is het bedrag een aftrekbare beroepskost.
Pijler 3: saldo
Op het einde van elk kalenderjaar gebeurt een afrekening. Het deel van het saldo dat de werknemer niet gebruikt, zal hem een keer per jaar in geld worden uitbetaald, uiterlijk samen met het loon van de eerste maand van het daaropvolgende jaar.
Om deze pijler te ontmoedigen ten opzichte van pijler 2 wordt voorzien dat het bedrag dat in aanmerking komt voor uitbetaling in geld onderworpen wordt aan een specifieke sociale bijdrage van 38,07% ten laste van de werknemer. Fiscaal is het gedeelte in cash een vrijgesteld voordeel voor de werknemer. Voor de werkgever vormt het een aftrekbare beroepskost.
Beheer van het budget
Het gedeelte van het mobiliteitsbudget dat overblijft na aftrek van het deel gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen (vanaf 1 januari 2024: het volledige mobiliteitsbudget) en van de bijhorende kosten wordt virtueel ter beschikking gesteld van de werknemer, bijvoorbeeld via een website of een app.
Er moet een mobiliteitsrekening worden gecreëerd op naam van de begunstigde werknemer. De mobiliteitsrekening is een gegevensbank waarin het mobiliteitsbudget geregistreerd en beheerd wordt door de werkgever.
De werkgever kan hiervoor een beroep doen op de diensten van een derde partij om in zijn naam de creatie en het beheer van de mobiliteitsrekening gedeeltelijk of volledig te waarborgen.
Mogelijke wijzigingen vanaf 1 januari 2026
In het federaal regeerakkoord 2025–2029 werd een ingrijpende hervorming van het huidige mobiliteitsbudget aangekondigd. Het doel is om te evolueren naar een mobiliteitsbudget voor iedereen.
De krachtlijnen van dit voornemen zijn als volgt:
- Uitbreiding van het systeem: de werkgever stelt een budget ter beschikking, dat besteed kan worden aan een wagen én aan andere vervoersmodi, telkens op basis van hun werkelijke waarde.
- Vereenvoudiging: het mobiliteitsbudget zou bestaande regelingen rond tussenkomsten van de werkgever in woon-werk- en privéverplaatsingen vervangen.
- Fiscale stimulans: de nieuwe regeling zou (para)fiscaal gunstig worden behandeld, om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten.
- Overgangsmaatregelen: bij de uitwerking wordt rekening gehouden met een overgangsperiode.
De invoering zou in 2 fasen verlopen:
- Fase 1 (vanaf 1 januari 2026): verplicht aanbod van een mobiliteitsbudget voor werknemers die recht hebben op een bedrijfswagen.
- Fase 2 (later te bepalen): uitbreiding naar alle werknemers, dus ook zij die geen recht hebben op een bedrijfswagen. Deze tweede fase zou wellicht tegen het einde van de legislatuur worden gerealiseerd.
Belangrijk om nogmaals op te merken is dat, hoewel deze plannen deel uitmaken van het zogenaamde Paasakkoord, de verplichting voor werkgevers om vanaf 1 januari 2026 een mobiliteitsbudget aan te bieden uiteindelijk niet werd opgenomen in het wetsontwerp. Het gaat dus voorlopig om een principeakkoord, in afwachting van concrete wetgeving.
Bron: Diverse media.