Om werkgevers aan te moedigen meer opleidingen voor hun werknemers te voorzien, heeft de federale regering een nieuwe fiscale lastenverlaging ingevoerd vanaf 1 januari 2021. De nieuwe steunmaatregel werd gepubliceerd in de programmawet en zal toegekend worden in de vorm van een nieuwe gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor opleidingen. Hieronder geven wij u een samenvatting van de voornaamste voorwaarden.
1. Welke werkgevers komen in aanmerking?
Alle werkgevers die schuldenaar zijn van bedrijfsvoorheffing en die onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen in aanmerking komen.
2. Voor welke werknemers kan de maatregel toegepast worden?
De vrijstelling kan enkel toegepast worden voor werknemers die minstens 6 maanden anciënniteit bij de werkgever hebben.
3. Duur van de opleidingen
De basisregel is dat een voltijdse werknemer een opleiding gevolgd moet hebben van minstens 10 dagen binnen een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen. Hierbij wordt één opleidingsdag omschreven als 7,6 uur opleiding. Voor deeltijdse werknemers wordt de minimale duur van de opleiding berekend pro rata de deeltijdse arbeidsregeling.
Er geldt wel een afwijking voor ondernemingen met ploegen- of nachtarbeid die een ploegenpremie toekennen die onderworpen is aan bedrijfsvoorheffing. Voor deze werkgevers geldt een ononderbroken referteperiode van 60 kalenderdagen (i.p.v. 30 kalenderdagen) op voorwaarde dat de werknemer die de opleiding volgt ook effectief een ploegenpremie ontvangt tijdens de referteperiode van 60 dagen.
Daarnaast geldt er nog een tweede afwijking voor werkgevers die voldoen aan de voorwaarden om als kleine vennootschap beschouwd te worden overeenkomstig het wetboek van vennootschappen en verenigingen. Deze werkgevers kunnen de vrijstelling genieten als de werknemer minstens 5 dagen opleiding heeft gevolgd gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.
Bij een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt de ononderbroken periode van 30, 60 of 75 kalenderdagen ook verlengd met het effectieve aantal schorsingsdagen.
Om zoveel mogelijk werknemers opleidingen te laten genieten, wordt het aantal periodes waarvoor de vrijstelling toegepast kan worden, beperkt tot maximum 10 ononderbroken periodes per werknemer.
4. Soorten opleidingen
Voor deze maatregel wordt er rekening gehouden met formele en informele opleidingen zoals bepaald door de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk.
Zowel formele als informele opleidingen kunnen dus in aanmerking komen voor de steunmaatregel, maar de informele opleidingen mogen niet meer bedragen dan 10% van de minimale duur van 10 dagen of 20% van de minimale duur van 5 dagen.
De opleidingen mogen niet verplicht zijn door wettelijke of reglementaire bepalingen of door een collectieve arbeidsovereenkomst. Hierdoor zullen enkel de opleidingen die door werknemers gevolgd worden bovenop de interprofessionele doelstelling van gemiddeld 5 dagen opleiding per voltijds equivalent in aanmerking komen.
De opleidingen moeten bovendien een beroepskost voor de werkgever vormen.
5. Grootte van de vrijstelling
De gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor opleidingen bedraagt 11,75% van het totaal van de belastbare bezoldigingen van de werknemers die in aanmerking komen voor de vrijstelling. De vrijstelling kan genoten worden in de maand waarin de opleiding door de werknemer wordt gevolgd. De berekening van de vrijstelling gebeurt op het belastbare loon met uitzondering van het vakantiegeld, de eindejaarspremie, achterstallige bezoldigingen en opzeggingsvergoedingen. De belastbare bezoldiging wordt bovendien beperkt tot € 3.500 per voltijdse werknemer. Voor deeltijdse werknemers wordt dit plafond ook verminderd pro rata de deeltijdse arbeidsregeling.
De gedeeltelijke vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor opleidingen is van toepassing vanaf 1 januari 2021 en kan gecombineerd worden met andere vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.
Bij koninklijk besluit zullen wel nog een aantal concrete toepassingsmodaliteiten vastgelegd moeten worden, onder meer in verband met de aangifte in de bedrijfsvoorheffing.
Bron: Programmawet van 20 december 2020, B.S. 30 december 2020.