SWT-ers hebben enerzijds recht op een maandelijkse werkloosheidsuitkering ten laste van de RVA. Anderzijds ontvangen zij een aanvullende vergoeding ten laste van hun werkgever of een Sociaal Fonds. Het wettelijk minimumbedrag van de aanvullende vergoeding stemt overeen met de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering. Het nettoreferteloon is gelijk aan het begrensd brutoloon van de refertemaand verminderd met de sociale zekerheidsbijdragen en de bedrijfsvoorheffing.
Op 1 januari van elk jaar worden zowel het begrensde bruto maandloon dat in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van het nettoreferteloon als de aanvullende vergoeding herzien.
Voor 2021 wordt een herwaarderingscoëfficiënt van 1,0032 voorzien. De verhoging van de aanvullende vergoeding ziet er als volgt uit:
- de aanvullende vergoeding werd berekend op basis van het loon van een refertemaand vóór 1 januari 2020: herwaarderingscoëfficiënt van 1,0032;
- de aanvullende vergoeding werd berekend op basis van het referteloon van de maanden januari, februari en maart 2020: herwaarderingscoëfficiënt van 1,0024;
- de aanvullende vergoeding werd berekend op basis van het referteloon van de maanden april, mei en juni 2020: herwaarderingscoëfficiënt van 1,0016;
- de aanvullende vergoeding werd berekend op basis van het referteloon van de maanden juli, augustus en september 2020: herwaarderingscoëfficiënt van 1,0008;
- geen herwaardering indien de aanvullende vergoeding werd berekend op basis van het loon van een refertemaand van het laatste kwartaal van 2020.
Het grensbedrag van het bruto maandloon bedraagt vanaf 1 januari 2021 € 4.179,43.
Bron: CAO nr. 17/40 van 15 december 2020 tot wijziging en uitvoering van de CAO nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.