Intussen werd de fiscale behandeling vastgelegd van de vergoedingen die worden toegekend voor een tewerkstelling op basis van artikel 17 van het KB van 28 november 1969. De wet die de fiscale regels bepaalt, werd op 6 mei 2022 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Hiermee werd het wetgevend kader over het verenigingswerk afgerond.
Er moet geen bedrijfsvoorheffing op de inkomsten worden ingehouden. Er is wel een inkomstenbelasting van 10% van toepassing. Deze moet de werknemer betalen op het moment van de fiscale afrekening, na afloop van het jaar.
Inkomsten van artikel 17 worden op fiscaal vlak namelijk als een divers inkomen gekwalificeerd. Deze inkomsten zullen belastbaar zijn tegen een tarief van 20%, maar men mag op de bruto-inkomsten wel een forfaitaire kostenaftrek van 50% toepassen. Hierdoor wordt er dan uiteindelijk een belastingtarief van 10% betaald bij de personenbelasting.
Bij overschrijding van het fiscaal grensbedrag van € 6.540 per jaar (inkomstenjaar 2022 – aanslagjaar 2023) of bij overschrijding van het maximaal aantal uren voorzien in de RSZ-wetgeving zullen de gewone belastingtarieven voor beroepsinkomsten van toepassing worden voor alle inkomsten. Bij de beoordeling van dit jaarlijks fiscaal grensbedrag moeten de inkomsten uit het verenigingswerk en uit de deeleconomie worden samengeteld.
Wanneer de inkomsten voor een bepaald jaar als beroepsinkomsten worden belast, zal dat ook het geval zijn voor het daaropvolgende jaar.
Bron: Wet van 26 april 2022 tot regeling van het fiscaal stelsel van de beloningen voor verenigingsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 6 mei 2022.