Het loon van een werknemer kan uit verschillende onderdelen bestaan, waaronder sociale voordelen. Dit zijn voordelen die u als werkgever aan een groep werknemers, personeelsleden en/of bedrijfsleiders toekent. In principe zijn deze voordelen dan ook onbelast.
Ze dienen verschillende doelen:
- onderdeel van het verloningsaspect en de arbeidsvoorwaarden;
- het versterken van de relatie tussen de werknemers en de onderneming;
- en het versterken van de betrekkingen tussen de werknemers onderling.
Daarnaast is er ook nog een aanvulling bij de sociale voordelen voorzien. In deze zin moet het begrip sociaal voordeel beperkend geïnterpreteerd worden. Het gaat uitsluitend om aanvullingen bij:
- kinderbijslagen;
- wettelijke pensioenen;
- uitkeringen in geval van ziekte of ongeval;
- uitkeringen in geval van beroepsziekte of arbeidsongeval;
- en werkloosheidsuitkeringen met begrip van de tegemoetkoming ten laste van de RVA aan personen in loopbaanonderbreking of in tijdskrediet.
De RSZ verduidelijkt nu dat het ook gaat om aanvullingen bij een moederschapsuitkering, omgezet moederschapsverlof (art. 39, lid 6 Arbeidswet van 16 maart 1971), vaderschaps- of geboorteverlof (art. 30, lid 2, Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978), adoptieverlof en pleegouderverlof.
Om vrijgesteld te zijn van RSZ-bijdragen, mag het bedrag van de aanvulling niet groter zijn dan het sociaal voordeel. Bovendien mag de som van het voordeel en de aanvulling niet groter zijn dan het nettoloon van de werknemer.
De aanvullingen die niet vallen onder één van deze categorieën zijn dus niet uitgesloten uit het loonbegrip. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aanvulling bij het leefloon, bij een tegemoetkoming aan mindervaliden of bij jeugd- en seniorenvakantie.
Fiscaal gezien wordt de aanvulling op een sociaal voordeel beschouwd als een voordeel van alle aard.
Bron: Administratieve instructies RSZ- 2022/4